1
6989
Stoel
Top 100
Ik leg mijn vinger in een nerf op mijn huid, voel dat ik
verword tot lijnen op de knoestige buik van een walvis
die grof als dynamiet de oppervlakte breekt en
zucht voor ze zich de schittering in werpt, opgeslokt in
kolkend grijs. Hoe ik hierin oplos, samenval,
het water word. Het was zalig, zalig
dat zout in mijn wervels! Inslinken en uitzetten over
dammen, dijken, ruwe stranden, in rivieren en stromen
langs dorpen waar jonge meisjes met kleien potten en droge lippen
delen uit mijn massa scheppen, me druppel voor druppel
drinken. Dat ik ze word, van weinig waarde want ik
draag zeevruchten tussen mijn benen, de gebroken schelpen
snijden in vingers van een man die ik niet kan worden. Ik word wel
een besneeuwde bergtop, een lawine die vijf kinderen meeneemt,
een bosbrand, een scheermes, de kliffen van Moher, een
rode Fiat Panda, de krant van morgen, geen man. Ik ben
een meisje, en voor even, een seconde of drie
word ik een stoel.
Antwoord op het gedicht ‘STOEL’ van Marije Langelaar